
(PORTUGUÊS) (ENGLISH)
“Kees, schiet op wakker worden! Naar de boot! Extremisten, pemoedah’s overal!”
Hij is meteen wakker. Van schrik, maar ook van de kater, van de drank, van het niet slapen, van het feestje. De biljartbal van Dirk, daarom was het zo belachelijk laat geworden.
Niet nóg een keer, kabbelt het door zijn hoofd; niet nóg een keer. Dan slaat zijn overlevingsmechanisme aan. Hij springt onder zijn klamboe vandaan en rent de anderen achterna richting aanlegsteiger waar een landingsvaartuig ligt te wachten. Ineens wordt er van alle kanten geschoten. Te laat. De alcohol in zijn bloed maakt plaats voor adrenaline. Hij rent terug naar het huis, neemt een duik naar binnen en barricadeert met trillende handen de deur. Hij zet een matras tegen de houten buitenwand en verschanst zich. Buiten adem doet hij verwoede pogingen alles op een rijtje te zetten. Buiten houdt het schieten niet op. Hij merkt dat hij alleen is. Waar zijn de anderen gebleven? Dan hoort hij voetstappen op de galerij. De deur wordt opgeschopt. Zijn adem stokt. Droge keel. Droge tong. Zijn eigen machinist staat in de deuropening. Met machinegeweer. Op hem gericht. Kees gelooft zijn ogen niet. Christen-Dayak is de machinist, een harde werker.
“Handen omhoog!”, commandeert hij en gebaart met het zijn geweer. Kees’ leven schiet voorbij en hij beleeft een déjà-vu. De machinist dwingt hem het terrein op te lopen met de armen omhoog en zegt hem twee collega’s, die zich hebben gebarricadeerd in een ander huis, te vertellen dat ze zich moeten overgeven. Er wordt inderdaad vanuit dat huis in het wilde weg geschoten. Kees roept. Het zweet loopt langs zijn rug. De loop prikt tussen zijn schouderbladen. Hij roept nog een keer. Antwoord. De stemmen van kleine Henkie en Bart. Dronken zijn ze, zo dronken als de pest van het feestje gisteravond.
“Dit is oorlog idioten. Geef je over!” schreeuwt Kees. Het schieten houdt op. De twee schatten de situatie in terwijl Kees nog steeds in de vuurlinie staat. Ze overleggen. Het lijkt een eeuwigheid te duren voordat ze hem herkennen. Ze gooien meteen hun geweren in de lucht en komen naar buiten. Voorzichtig haalt Kees adem en zonder aankondiging flitst zijn terugkerende nachtmerrie door zijn hoofd.
Het is pikdonker, iemand richt zijn geweer op mij. Van nog vier meter afstand. Genageld blijf ik staan. Ik voel een extreem harde klap tegen mijn borst en sla met een klap achterover. Ik lig op de grond. Doodstil. Alles suist. Ik voel overal bloed stromen, langs mijn rug en in mijn helm. Bloed is warm.
Het is 1947 als mijn vader door de BPM (nu Shell) wordt teruggestuurd naar Borneo (Kalimantan). Dit maal om de boorputten te openen die de Japanners vlak voor hun vertrek hebben dichtgegooid. Hij wil niet. Zijn oorlogswond uit 1942 - een kogel door zijn linkerlong vlak boven zijn hart is nog te vers. De interneringskampen die daarop volgen, de martelingen van de Kempetai, ziektes en ontberingen liggen nog vers in het geheugen. Hij is nog maar kort geleden ontslagen uit de Ursula Kliniek in Wassenaar waar hij een behandeling heeft ondergaan voor zijn nachtmerries. De dokter vertelt hem dat hij genezen is.
Mijn vader noemde de overvallers extremisten. De extremisten noemden zichzelf vrijheidsstrijders. En de winnaar heeft gelijk. Met mijn vader Kees is het goed afgelopen. Pas op zijn zestigste kreeg hij echt last van zijn trauma. Na een longpunctie bij een onderzoek naar longkanker. Het litteken in zijn long is langzaamaan tot leven gekomen. Hij heeft geen kanker. Wel COPD en hij is boos. Op Hirohito. Toch wordt hij met zijn humor en levenslust afgewisseld door tirades over de keizer, 84 jaar oud. Totdat de COPD hem velt.
Uit mijn boek Het kind van de koloniën (2020)
Geweldig verhaal en heel mooi en belangrijk dat je de geschiedenis bewaart. Dankjewel Liesbeth!